zondag 28 januari 2018

Les 17 - Ik zie geen neutrale dingen.

Dit volgt direct op ‘Ik heb geen neutrale gedachten.’ We vinden hier hetzelfde patroon terug dat we in de eerste lessen gezien hebben waar Jezus vooruit en achteruit gaat tussen onze gedachten en dat wat we waarnemen en ons zo probeert te helpen in het begrijpen dat beide hetzelfde zijn. Zijn doel is dat wij een waakzaamheid ontwikkelen ten opzichte van hoe we denken, ons hierbij realiserend dat niets van wat we denken, waarnemen of interpreteren juist is. Dit vraagt om een grote nederigheid. De arrogantie van het ego probeert de angst te bedekken wanneer we ons zouden realiseren dat we verkeerd zijn met alles, wat uiteindelijk ook onszelf inhoudt.

Telkens je een vijand ‘buiten je’ ziet of je gelooft dat iemand de macht heeft om jou tot slachtoffer te maken, om je te verraden of te kwetsen, zeg je dat jij het bij het rechte eind hebt en dat Jezus verkeerd is, dat jij kan aantonen dat je gelijk hebt omdat de aanval die je kan zien en voelen hiervan het bewijs is. Je bent je er echter niet van bewust dat jij het bewijs daar geplaatst hebt zodat je het kon vinden. Wat je ziet is wat je wil zien en daarom heb je het bewijs daar geplaatst waarop je dan zegt: ‘Kijk! Mijn gedachten zijn niet het probleem. In feite zijn mijn gedachten niets. Het probleem ligt buiten mij. Dat is het probleem.’ En in de meeste gevallen is het een speciaal iemand die aan de basis ligt van jouw probleem.

Deze lessen zijn speciaal bedoeld om je denkgeest zo te trainen dat je altijd op deze manier zou denken zodat je automatisch datgene wat je buiten je waarneemt vertaald naar een gedachte in je. Het is niet zo belangrijk wanneer het gaat om kleerhangers of papiermanden maar het doet er wel zeker toe wanneer het om belangrijke relaties in je leven gaat. Het doet er evengoed toe bij minder belangrijke of onbelangrijke relaties want ook hierin staat de speciale mens centraal.

Herinner je dat wat je buiten je ziet is dat wat jij daar geplaatst hebt want je wil het in een lichaam zien en niet in de denkgeest, terwijl je hierbij zegt: ‘Mijn gedachten zijn niet belangrijk omdat dat wat ik zie de werkelijkheid is.’ Het is dus zo dat jij je in de eerste plaats moet realiseren dat het werkelijkheid is wat je denkt. En wanneer je met Jezus naar de gedachte kan kijken zal je je realiseren dat hierin helemaal geen werkelijkheid is. Zoals de tekst zegt: God is het enige Feit. (T. 3. I.8:2)

(1:1) Dit idee (‘Ik zie geen neutrale dingen.’) is een volgende stap in de richting van het herkennen hoe oorzaak en gevolg werkelijk in de wereld opereren.

De gedachten in onze denkgeest zijn de oorzaak en onze percepties zijn het gevolg. Dit is een andere omschrijving van het belangrijk principe dat we in de eerste alinea van het commentaar op les 8 hebben aangehaald: projectie maakt perceptie. Ik kies eerst mijn leraar, het ego of de Heilige Geest en die keuze bepaalt het denksysteem waarmee ik mij vereenzelvig: afscheiding of vergeving. En dit heb ik voor echt gemaakt omdat dit is wat ik binnenin mij waarneem (de oorzaak) en, eens het geprojecteerd is, neem ik overal om me heen de manifestaties ervan waar (het gevolg).

(1:2-3) Je ziet geen neutrale dingen omdat je geen neutrale gedachten hebt. Het is altijd de gedachte die eerst komt, ondanks de verleiding te geloven dat het precies omgekeerd is.

We moeten wellicht toegeven dat we dit feit in ons dagelijks leven niet weerspiegeld zien, ook al lezen we deze woorden hier en in de tekst en geloven we op zeker niveau dat dit waar is. We reageren op wat uiterlijk is en vergeten hierbij wat we aan het doen zijn, namelijk Jezus weer van ons afduwen en ons identificeren met het schuld-denksysteem van het ego. We vergeten dit ‘feit’ snel, projecteren de schuld uit onze denkgeest en zien haar in andere mensen, gebeurtenissen en dingen, allemaal dreigementen die ons willen kwetsen en onze innerlijke vrede van ons wegnemen.
Het doel van deze lessen en het in praktijk brengen ervan is dat we leren inzien hoe we niet op deze manier leven; hoe we reageren op wat buiten ons is. Herinner je ook dat ‘wat buiten je is’ niet enkel gaat over andere menselijke lichamen, maar ook over je eigen lichaam aangezien buiten verwijst naar wat buiten onze denkgeest is, niet naar wat buiten ons lichaam is. Het punt nogmaals is dat we niet op de wereld reageren maar op de keuze van onze denkgeest. Bovendien is het belangrijk ons te herinneren aan de keuze voor het ego, dat wij reageren op het illusoir denksysteem van het ego dat ons zegt hoe waardeloos, zondig en ellendig we wel zijn, ‘de woning van slechtheid, duisternis en zonde’ zoals in les 93 staat (1:1). Dit is de waanzin die we voor waar aanzien en waar we nooit stil bij staan om dit uit te dagen. We leren aldus dat het niet alleen de wereld is die een verdediging is, maar dat onze afscheidingsgedachten dat ook zijn. De werkelijkheid voorbij beide, de wereld en de gedachten die de wereld gemaakt hebben, is de Liefde van God, de enige waarheid.

(1:4) Dit is niet de manier waarop de wereld denkt, maar je moet leren dat het de manier is waarop jij denkt.

Jezus maakt het hier onmiskenbaar duidelijk dat we deze verbinding tussen geest en lichaam moeten leren zoals hij dit ook in de andere lessen duidelijk heeft gemaakt en dat dit een enorme waakzaamheid en doorzetting vereist omdat onze manier van leven precies het tegenovergestelde is. We zijn geprogrammeerd dat het de wereld is die afbreuk doet aan ons en dat de ‘slechteriken’ buiten in de wereld zijn. Nochtans zegt Jezus ons hier: ‘Dit is niet iets wat je onmiddellijk zal begrijpen. Ik introduceer het hier nu voor de eerste keer aan je, maar we zullen hier telkens opnieuw op terugkomen.’ Jezus benadrukt hierbij dat wij de leerlingen zijn en hij de leraar en telkens we moeilijkheden ondervinden met zowel de tekst, het werkboek of het handboek dat eenvoudig komt omdat we bang zijn voor wat hij ons leert.

(1:5) Als dit niet zo was, zou waarneming geen oorzaak hebben en zelf de oorzaak van realiteit zijn.

Als het waar zou zijn dat de wereld bepaald wat we denken, dan zou perceptie werkelijkheid zijn, namelijk dat de voorwerpen van onze perceptie ons ertoe leiden op een bepaalde manier te denken en te voelen. De waarheid is echter dat waarneming het gevolg is, veroorzaakt door onze gedachten. 

Hou steeds in gedachten dat projectie de perceptie maakt. Wanneer waarneming geen oorzaak zou hebben, maar een realiteit zou zijn die onafhankelijk is van onze gedachten, dan zou waarneming eenvoudig bestaan en zouden we hier niets aan kunnen doen. En dit beschrijft natuurlijk de toestand van bijna iedereen in de wereld. Daarom is er, eens wij ons hebben laten omkopen door het egodenksysteem, geen enkele hoop meer: we kunnen wat er is niet veranderen. Wanneer onze percepties niet het gevolg zijn veroorzaakt door onze gedachten dan moeten ze wel werkelijk zijn. Zo werd dood, kwaad, oorlog en lijden werkelijkheid en er is niets wat wij hieraan kunnen doen behalve er zo goed als we kunnen het beste van maken. Jezus leert ons daarom dat wat buiten ons is – de wereld en het lichaam, lijden en dood – een gevolg is en dat de oorzaak ervan in onze denkgeest verblijft. Van zodra we de oorzaak hiervan erkennen kunnen we er ook iets aan doen. Zo niet, nogmaals, is het een hopeloze situatie.

Hier dan het laatste commentaar over perceptie:

(1:6) Gezien haar hoogst veranderlijke aard is dit allerminst waarschijnlijk.

Het is duidelijk dat perceptie hoogst veranderlijk is. Dat kunnen we zelfs bij onszelf vaststellen. Een waarneming die we ooit van iemand gehad hebben kan, wanneer we deze kunnen vergeven, de volgende dag totaal anders zijn. Afhankelijk van onze innerlijke staat – kiezend of voor het ego of voor de Heilige Geest als onze leraar – zullen we de wereld of door de ogen van oordeel en haat waarnemen of door de ogen van vergeving.

De volgende oefeningen zetten nu onze denkgeesttraining verder om de relatie tussen onze gedachten en onze percepties te begrijpen:

(2) Wanneer je het idee van vandaag toepast, zeg dan tegen jezelf, met open ogen:

Ik zie geen neutrale dingen, want ik heb geen neutrale gedachten.

Kijk dan om je heen en laat je blik lang genoeg op elk ding dat je opmerkt rusten om te zeggen:

Ik zie geen neutrale ________ , want mijn gedachten over _________zijn niet neutraal.

Zo kun je bijvoorbeeld zeggen:

Ik zie geen neutrale muur, want mijn gedachten over muren zijn niet neutraal.
Ik zie geen neutraal lichaam, want mijn gedachten over lichamen zijn niet neutraal.

Jezus’ instructies voor deze oefeningen nu zijn voortdurend gericht op het omverwerpen van de eerste wet van de chaos van het ego: de rangorde in illusies.

(3) Zoals gewoonlijk is het van wezenlijk belang dat je geen onderscheid maakt tussen wat jij als levendig of levenloos, als plezierig dan wel onplezierig beschouwt. Wat jij ook mag geloven, je ziet niets wat werkelijk levend of wat werkelijk verheugend is. Dat komt omdat jij je vooralsnog niet bewust bent van enige gedachte die werkelijk waar en dus werkelijk vreugdevol is.

Er is niets levendig of levenloos, omdat niets hier levend is. Als we terugdenken aan een van de basislessen die we geleerd hebben op de middelbare school dan is het dat er levende dingen zijn die ondergebracht kunnen worden als bezield en deel uitmaken van het grote levende geheel en de niet-levende dingen zoals hout, metaal, enz., die ondergebracht worden als levenloos. Nochtans zijn beide categorieën illusoir, zoals we kunnen zien in het deel ‘De wetten van de chaos’ waar consequent vermeld staat dat ‘er buiten de Hemel geen leven is’ (T. 23. II. 19:1). En Jezus bedoelt dit hier echt letterlijk.

Het echte leven en echte vreugde worden enkel gevonden door Jezus’ hand te nemen en te identificeren met het denksysteem van vergeving. Het is vreugdevol omdat het ons naar ons echte leven laat terugkeren, dat een deel is van God en de enige vreugde die er is. Nu moeten we echter leren hoe we dit leven en deze vreugde kunnen bereiken aan de hand van de zachtaardige instructie die we in de volgende alinea terugvinden, het middel dat Jezus aanwendt om zijn pedagogisch doel te realiseren:

(4) Drie of vier speciale oefenperioden zijn aanbevelenswaard en minimaal drie zijn er nodig voor maximaal profijt, ook al voel je weerstand. Maar als dat zo is, kun je de lengte van de oefenperiode terugbrengen tot minder dan ongeveer de minuut die anders aanbevolen wordt.


Ons herinneren aan onze weerstand is Jezus’ behulpzame manier om ons eraan te herinneren dat wij ons niet schuldig moeten voelen. Hij zou dit niet zo vaak als hij doet naar voren brengen wanneer hij niet zou verwachten dat we angstig zijn voor zijn lering en we er dus weerstand tegen bieden. Deze weerstand leren aanvaarden is een essentiële stap voorwaarts om ze los te laten. 

vrijdag 26 januari 2018

Les 16 - Ik heb geen neutrale gedachten - 2e deel

(3:3-4) De verleiding om angstgedachten af te doen als onbelangrijk, onbenullig en niet de moeite waard om je druk over te maken, is zo groot dat het van wezenlijk belang is dat je inziet dat ze allemaal even destructief, maar ook even onwerkelijk zijn. We zullen dit idee in vele vormen oefenen voordat je het werkelijk begrijpt.

Dit is gericht tot de ‘blissninnies’ (= iemand die de wereld o zo veilig voor iedereen wil maken) die zegt dat alleen God en liefde de waarheid is en dat al het andere onbeduidend en onbelangrijk is, niet waard om zich er zorgen om te maken omdat het toch allemaal een illusie is. Vanuit het standpunt van de Hemel is dit inderdaad zo, maar in deze wereld is dit helemaal niet het geval en daarom heeft Jezus het over ‘de verleiding om angstgedachten af te doen als onbelangrijk’. We doen alsof ze niet belangrijk zijn door onszelf wijs te maken dat Een Cursus in Wonderen ons leert dat gezien deze gedachten niet waar zijn we er verder geen aandacht hoeven aan te besteden. We bedekken ze dan met de glimlach van ‘het-leven-kan-niet’ en zien alleen maar liefde en een roep om liefde waarin iedereen als een gelukkig koor de hemel zal bereiken, een vreugdelied zal zingen en dat steeds en steeds opnieuw, tot vervelens toe. We zijn er ons hierbij echter niet van bewust dat we de gedachte, dat we de Hemel hebben vernietigd, ontwijken. Binnen onze ‘om de tuin geleide’ denkgeest kan dit niet echt als onbelangrijk benoemd worden. Willen we het werkelijk kunnen loslaten mag het dus ook niet ontkend worden. Daarom zegt Jezus dat het ‘van wezenlijk belang is dat je inziet dat ze allemaal even destructief, maar ook even onwerkelijk zijn.’ Alvorens je kan inzien dat ze allemaal even onwerkelijk zijn moet je je eerst bewust worden van hun vernietigende, destructieve aard. In de tekst zegt Jezus ‘wat geen liefde is, is moord’ (T. 23. IV. 1:10) en dat liefde zonder tweeslachtigheid in deze wereld niet mogelijk is. (T. 4. III. 4:6)

Wanneer je twee plus twee optelt heb je vier. Wanneer liefde in deze wereld niet mogelijk is en wanneer wat geen liefde is dood betekent, dan zijn alle gedachten in deze wereld moorddadig en even destructief of het nu een lichte steek van ergernis is of een gedachte van uitzinnige woede die zegt: ‘ik zal je vernietigen.’ We hebben het hier duidelijk alleen over wat er omgaat in de onjuist-gerichte denkgeest, want in deze onjuist-gerichte denkgeest zijn alle gedachten ‘even destructief’, want er is, zoals we al gezien hebben, geen rangorde in illusies. Deze ene alinea is bijzonder belangrijk. Je dient deze zeer zorgvuldig te lezen en vast te stellen dat, al denk je van jezelf niet dat je een ‘de-wereld-kan-niet-op’(blissninnie) iemand bent, het verleidelijk is om in de val te lopen dat je je egogedachten niet afwijst. Jezus zegt hier zeker niet om geobsedeerd te zijn over ons ego of er een groot probleem van te maken, want uiteindelijk zijn ze allemaal even onwerkelijk. Maar het kan niet genoeg gezegd worden dat vooraleer je deze gedachten kunt afwijzen als onwerkelijk, je eerst moet kijken naar wat ze zijn. Dit punt wordt krachtig en veelvuldig in de tekst benadrukt waar Jezus bijvoorbeeld zegt:

Niemand kan ontsnappen aan illusies tenzij hij ernaar kijkt, want door er niet naar te kijken worden ze beschermd. Het is niet nodig voor illusies terug te deinzen, want ze kunnen niet gevaarlijk zijn. We zijn klaar om het denksysteem van het ego nader te bekijken, want samen hebben we de lamp die het zal verdrijven … . We moeten hier eerst naar kijken om erdoorheen te kunnen zien, aangezien jij het werkelijkheid hebt verleend. We zullen deze dwaling samen in stilte ongedaan maken en vervolgens naar de waarheid kijken die erachter ligt. (T. 11. V. 1:1-3, 5-6).

De volgende alinea gaat over het gedachtenonderzoek, een centraal thema doorheen Een Cursus in Wonderen. Deze term komt in de instructies van Jezus in bijna alle eerste lessen voor waar hij het belang benadrukt om binnen in onze denkgeest naar onze gedachten te kijken. Want nogmaals, als wij ons niet gewaar zijn van wat er binnen in onze denkgeest is, hoe kunnen we dit dan naar hem brengen zodat hij ons kan helpen om ze te corrigeren?

(4) Onderzoek bij de toepassing van het idee van vandaag ongeveer een minuut lang je denkgeest, met gesloten ogen, en probeer bewust geen enkele ‘kleine’ gedachte over te slaan, die zich misschien aan het onderzoek onttrekken wil. Dit is behoorlijk moeilijk, tot je eraan gewend raakt. Je zult merken dat het je nog steeds zwaar valt geen kunstmatig onderscheid aan te brengen. Elke gedachte die bij je opkomt is, ongeacht de kwaliteiten die je eraan toeschrijft, geschikt om het idee van vandaag op toe te passen.

Dit is opnieuw een ander voorbeeld van Jezus onderricht dat er geen rangorde in moeilijkheid is bij wonderen. Een wonder maakt het probleem ongedaan, ongeacht de vorm omdat ze allemaal hetzelfde zijn. We moeten ons realiseren dat zelfs onze schijnbaar onbelangrijke gedachten de draagkracht van ons egodenksysteem verbergen, zowel als de zogenaamde belangrijke gedachten. Kunstmatig onderscheid, bijvoorbeeld, zou kunnen bepalen dat een ding belangrijk is en een ander onbelangrijk of dat deze lichte ergernis niet belangrijk is, maar de grief die ik tegenover die persoon heb is dan wel echt.
De laatste twee alinea’s van deze les herhalen dezelfde zachtaardige instructies die we tot nu toe in de vorige lessen ook hebben kunnen zien, waarbij wij nogmaals op de noodzaak gewezen worden om dit idee gedurende de dag toe te passen bij elke vorm van ongemak die we ook maar ervaren:

(5-6) Herhaal tijdens de oefenperioden eerst het idee voor jezelf, en houd elke gedachte die zich in je denkgeest aandient even vast, terwijl je bij jezelf zegt:

Deze gedachte over ________ is geen neutrale gedachte.
Die gedachte over _________ is geen neutrale gedachte.

Gebruik als gewoonlijk het idee van vandaag telkens wanneer je je bewust bent van een bepaalde gedachte die onbehagen wekt. Hiertoe wordt de volgende vorm voorgesteld:

Deze gedachte over _________ is geen neutrale gedachte, want ik heb geen neutrale gedachten.

Als je merkt dat het je betrekkelijk moeiteloos afgaat, worden vier tot vijf oefenperioden aanbevolen. Als je spanning voelt, is drie keer genoeg. Ook moet de lengte van de oefenperiode worden bekort als er een gevoel van onbehagen optreedt.

We worden hier dus zacht en vriendelijk getraind in het helingsproces door te kijken naar onze gedachten en vooral om te leren ons diegene gewaar te worden die ongemak veroorzaken. We hadden onszelf waarschijnlijk niet toegestaan om ongemak te voelen, laat staan om de bron van onze schuld in onze gedachten te herkennen.

woensdag 24 januari 2018

Les 16 - Ik heb geen neutrale gedachten - 1e deel

Dit idee is een poging om het verkeerde geloof, dat onze gedachten geen macht hebben, recht te zetten. Op zeker niveau is het waar dat ze geen macht bezitten omdat zij de noch Hemel, noch God kunnen veranderen God. Binnenin de droom echter, en hier heeft Jezus het over, hebben onze gedachten een enorme macht. Stel je maar voor waar onze gedachten toe in staat zijn: ze maken letterlijk een fysiek universum en een fysiek en psychisch zelf dat op de koop toe ook nog in dit universum verblijft. Hier verwijst Jezus naar in hoofdstuk 31 ‘De eenvoud van verlossing’ waar hij erop aandringt de kracht van dit vermogen niet te onderschatten. In feite was dit oorspronkelijk een boodschap die voor Helen was bedoeld in antwoord op haar voortdurend klagen, maar Jezus zegt het tegen ons allemaal: ‘Maak mij niet wijs dat je deze cursus niet kan leren. Vertel mij niet dat je geest en gedachten geen macht bezitten. Kijk waartoe jouw kunnen in staat is.’ Zijn duidelijke woorden zijn deze:

Wat jij jezelf geleerd hebt is zo’n geweldig staaltje leerwerk dat het inderdaad ongelooflijk is. Maar je hebt het voor elkaar gekregen omdat je dat wilde en je was niet te stuiten in je ijver om het te beoordelen als iets wat lastig te leren is of te ingewikkeld om te vatten.
Niemand die begrijpt wat je geleerd hebt, hoe zorgvuldig je dat hebt gedaan en welke moeite jij je hebt getroost die lessen eindeloos te oefenen en te herhalen in elke jou denkbare vorm, kan ooit de kracht van jouw leervaardigheid in twijfel trekken. Er is in de wereld geen grotere kracht. De wereld werd erdoor gemaakt en ook nu nog is ze op niets anders aangewezen. De lessen die jij jezelf hebt onderwezen, zijn zo uit-en-te-na geleerd en zo star, dat ze als zware gordijnen oprijzen om eenvoudige en voor de hand liggende zaken aan het oog te onttrekken. Zeg niet dat jij die niet kunt leren. Want jouw vermogen om te leren is sterk genoeg om je te onderwijzen dat jouw wil niet de jouwe is, je gedachten jou niet toebehoren en zelfs dat jij iemand anders bent.

Wie kan er nu beweren dat lessen zoals deze makkelijk zijn? Toch heb je meer dan dit geleerd. Je bent doorgegaan en hebt zonder morren iedere stap gezet, hoe moeilijk die ook was, tot er een wereld was opgebouwd die jou paste. En elke les waardoor de wereld wordt samengesteld, komt voort uit die eerste leerprestatie, een enormiteit zo groot dat de Stem van de Heilige Geest voor de grootheid daarvan nietig en stil lijkt. De wereld nam een aanvang met één enkele zonderlinge les, krachtig genoeg om ervoor te zorgen dat God vergeten werd en dat Zijn Zoon van zichzelf vervreemdde, verbannen uit het huis waarin God Zelf hem gevestigd heeft. Jij, die jezelf geleerd hebt dat de Zoon van God schuldig is, zeg niet dat je de eenvoudige zaken die de verlossing jou onderwijst niet leren kunt! (T. 31. I. 2:7 – 4:6).

Dit zijn straffe woorden maar op de waarheid hiervan steunt Een Cursus in Wonderen. Doorheen de hele tekst, zowel als in deze lessen, benadrukt Jezus de al overheersende kracht van onze geest om tegen God te kiezen. De denkgeest die een verblijfplaats biedt aan de afscheidingsgedachte is de enige kracht in het universum die zichzelf kan redden. En het is juist deze kracht die het ego schijnbaar en succesvol heeft onderdrukt en verzwegen heeft aan de hand van zijn plan om de wereld en het lichaam te maken met de onbewustheid van de Zoon van God als gevolg. Het doel van Jezus in Een Cursus in Wonderen is simpel: het gewaarzijn van de kracht van ons denken terug te brengen naar onze denkgeest zodat we uiteindelijk erkennen waar onze vergissing is ontstaan en we opnieuw zouden kiezen. Deze les herinnert er ons dus aan dat onze gedachten enorme kracht bezitten. Want dat is inderdaad het probleem. Binnen de droom geloven we dat deze gedachten God, de Hemel en ook de Heilige Geest hebben vernietigd. We hebben dit geloof zo’n macht verleend – de macht van schuld – dat wij deze gedachten wel moesten ontkennen, ze te projecteren en er een wereld mee te maken, allemaal als een verdediging voor dat wat het ego ons vertelde: dat de enorme macht van onze gedachten de Hemel had vernietigd. Dit is de reden waarom schuld zo’n centraal concept vormt in Een Cursus in Wonderen, omdat het ons zegt dat we deze verschrikkelijke zonde hebben gepleegd: we hebben God en Zijn Liefde vernietigd. Voor we kunnen begrijpen dat deze gedachten letterlijk niets te betekenen hebben en absoluut zonder effect zijn, moeten we eerst weten wat de kracht van deze gedachten betekent binnenin onze dromen. Dat is het doel van deze les.

(1:1-2) Het idee van vandaag is een eerste stap in het ontmantelen van de overtuiging dat je gedachten geen gevolgen hebben. Alles wat jij ziet is het resultaat van je gedachten.

Je zou de lijn ‘Alles wat jij ziet is het resultaat van je gedachten!’, veelkleurig moeten onderlijnen. Deze belangrijke zin moet op twee niveaus worden begrepen, aangezien ‘alles wat je ziet’ zowel vorm als interpretatie inhoudt. Beide zijn het resultaat van jouw gedachten. Dus, op het ene niveau, gezien we geloven dat we afgescheiden zijn van God, zien we allerlei aparte dingen: mensen, stoelen, potloden, klokken, muren, enz. We zien ze als aparte voorwerpen omdat zij het directe gevolg of een schaduwbeeld zijn van onze afscheidingsgedachten.

Op een ander niveau dat ten behoeve van Een Cursus in Wonderen en de werkboeklessen in het bijzonder, nog belangrijker is, is dat we begrijpen dat het niet alleen gaat om wat we zien, maar hoe we het zien. Jezus maakt het in de tekst en ook in het Handboek voor Leraren heel duidelijk dat ‘perceptie interpretatie is’ (vb. T. 3. III. 2:3; T. 11. VI. 2:5-6; T. 21. Inl. 1-2; HvL. 17. 4:1-2). We kunnen onze waarneming van onze ‘objectieve realiteit’ niet scheiden van onze interpretatie erover, want ze zijn een en hetzelfde. Nogmaals, het is niet alleen wat we zien, maar hoe we het zien.

Zoals Jezus op verschillende plaatsen, vooral in de tekst, uitlegt dat wanneer je start met gedachten van schuld - en schuld is geworteld in jouw geloof dat je de Hemel hebt verraden en dat je Gods Scheppingsplan hebt gesaboteerd, wat dus om straf vraagt - dat dit de gedachten zijn waarmee we naar alles kijken. We zien daarom niet alleen een afgescheiden wereld, maar tevens een wereld die ons zal straffen en verraden, een wereld waarin geen hoop is, enkel de wanhoop van een dood die zeker zal volgen. We kunnen daarom o.a. lezen:

Het vaststaand resultaat van de les dat Gods Zoon schuldig is, is de wereld die jij ziet. Het is een wereld van verschrikking en vertwijfeling. En ze biedt geen enkele hoop op geluk. Er is geen plan dat jij ten behoeve van jouw veiligheid kunt opstellen dat ooit werken zal. (T. 31. 7:4-8)

Als we kijken naar onze percepties en we nemen onszelf waar als boos, bang of depressief, dan ligt de oorzaak van deze emotie altijd bij de interpretatie van iets wat buiten ons is. Deze interpretatie is een onmiddellijk gevolg van onze onbewuste gedachten en aangezien we onszelf ervan beschuldigen dat we God hebben verraden, wat het geheim is van iedereen, dan zullen we enkel verraad rondom ons zien.

(1:3-7) Er bestaat geen uitzondering op dit feit. Gedachten zijn niet groot of klein, sterk of zwak. Ze zijn alleen waar of onwaar. Welke waar zijn scheppen hun eigen evenbeeld. Welke onwaar zijn maken het hunne.

De ware gedachten die ‘hun eigen evenbeeld’ scheppen zijn de Gedachten van God - waarheid, liefde, bezieling, enz. – zij vormen de Hemel. De valse gedachten van het ego zijn gedachten van afscheiding – schuld, verraad, moord, dood, lijden, enz. – en zij maken ook hun evenbeeld. Als dit onze gedachten zijn dan zullen we een wereld waarnemen waarin ons al deze dingen toevallen.
Naarmate we verder gaan met deze eerste lessen zal het ons in toenemende mate duidelijk worden hoe Jezus probeert dat we het oorzakelijk verband tussen onze gedachten en dat wat we waarnemen vaststellen: dat onze gedachten de wereld die we zien bepalen; onze gedachten zijn dus de oorzaak en de wereld is het gevolg.

(2:1) Geen enkel begrip is zozeer met zichzelf in tegenspraak als ‘loze gedachten’.
We hebben geen ‘ijdele (zinloze)’ gedachten, zoals in een veelgebruikte uitdrukking wordt gezegd aangezien ze de kracht hebben om ofwel een werkelijkheid te creëren, onze functie in de Hemel of illusies te maken, tenminste binnen onze droom. Inherent aan de kracht illusies te maken is de kracht te vergeten dat wij dit gedaan hebben, dat we geloven dat wat buiten ons is een feit is. Dat is de reden waarom we nooit zullen dulden dat iemand ons verteld dat wat we waarnemen niet is wat we waarnemen. We zijn er zo zeker van dat we gelijk hebben in wat we in deze wereld waarnemen omdat we er zo zeker van zijn dat we bestaan. Gezien de wereld ontstaan is uit de gedachte van een afgescheiden bestaan, zijn we op een gelijkaardige manier ervan overtuigd dat de wereld bestaat zoals we haar gemaakt hebben en zoals we haar zien. Bijgevolg neigen we er zelfs niet toe ons onze waarnemingen van onszelf in vraag te stellen.

(2:2-4) Wat aanleiding geeft tot de waarneming van een gehele wereld kan bepaald niet loos worden genoemd. Elke gedachte die jij hebt draagt bij tot waarheid of illusie; ze breidt ofwel de waarheid uit, of vermenigvuldigt de illusie. Je kunt niets inderdaad vermenigvuldigen, maar je zult het zodoende niet uitbreiden.
Wat hier van belang is, is dat Jezus het specifiek heeft over de waarneming van de wereld. Hij maakt hier het onderscheid dat gedachten niet de wereld hebben doen ontstaan, maar de waarneming van een wereld. Hij maakt niet altijd dergelijk onderscheid, maar doet het hier wel. Hij bedoelt hiermee dat er buiten ons geen wereld is, dat er geen uiterlijke wereld is.
Binnen in onze droom zijn we vrij te zien wat we maar wensen te zien en zoveel keer als we het willen zien. Maar dat maakt het daarom nog niet werkelijk. Uitbreiding is een term in Een Cursus in Wonderen die bijna altijd geassocieerd wordt met de Heilige Geest en de Heilige Geest kan niet niets uitbreiden. In onze waanzin, nochtans, geloven wij dat we dat wel kunnen en vermenigvuldigen dus ook onze illusies. Maar in waarheid zijn ze allemaal niets. Een keer nul is evenveel als duizend keer nul.

(3:1-2) Naast je erkenning dat gedachten nooit loos zijn, is het voor verlossing ook nodig dat je erkent dat iedere gedachte die je hebt je hetzij vrede hetzij oorlog, hetzij liefde hetzij angst bezorgt. Een neutraal resultaat is onmogelijk, omdat een neutrale gedachte onmogelijk is.

In de volgende les gaat Jezus hier verder op in door te zeggen dat wat we buiten ons zien niet neutraal is omdat wat we binnenin denken niet neutraal is. Jezus zegt ons dus dat wat belangrijk is voor de Verzoening is dat we de kracht van onze gedachten herkennen – binnen in onze dromen, natuurlijk – en dat er slechts twee gedachten zijn in de afgescheiden denkgeest, nl. die van het ego, die ons leidt naar oorlog en angst en die van de Heilige Geest, die ons naar de vrede en liefde brengt.


Daarom zegt Jezus ons in de eerste plaats dat onze gedachten niet loos en niet neutraal zijn. En dan zegt hij dat er slechts twee gedachten zijn. Dat maakt het dus heel eenvoudig, omdat onze waarnemingen en interpretaties vrij ingewikkeld kunnen worden. Bijvoorbeeld, zoals we zullen zien, dat er niveaus zijn van boosheid, zoals ‘een lichte steek van ergernis’ of ‘een intense woede’ (Wd1. 21.2:5). In werkelijkheid zijn ze gelijk omdat ze afkomstig zijn van de ene afscheidingsgedachte. En dat is het wat het allemaal eenvoudig maakt, niet makkelijk maar eenvoudig omdat alles als hetzelfde dient herkend te worden. 

(wordt vervolgd)

maandag 22 januari 2018

Les 15 ~ Mijn gedachten zijn beelden die ik heb gemaakt

(1:1) Juist doordat de gedachten die jij denkt te denken als beelden verschijnen, herken je ze niet als niets.

De ‘beelden’ zijn wat we in de wereld buiten ons waarnemen. Het ego neemt onze afscheidingsgedachten – zonde, schuld en angst – en projecteert dit zodat we ze in de wereld kunnen ‘zien’ in plaats van te aanvaarden dat hun aanwezigheid binnen in ons is. Op die manier nemen we deze gedachten waar als beelden van een persoon, een kamer, een kleerhanger, klok, enz. We kunnen een beeld hebben van een wraakzuchtige of van een welwillende God, van een gelukkige of van een ellendige wereld, maar alle beelden of specifieke vormen zijn een projectie van onze afgescheiden gedachten. Omdat we iets buiten ons zien geloven we dat wat we zien werkelijk is.

Dit proces is nu de ultieme verdedigingsregel geworden van het ego. Gezien we geloven dat de wereld buiten ons werkelijk is, staan we er nooit bij stil dat de beelden die we buiten ons zien afkomstig zijn van onze innerlijke gedachten en wanneer we niet weten dat ze van onze gedachten afkomstig zijn is het ook niet mogelijk bewust te worden dat de gedachten zelf ook niet werkelijk zijn. Het hele denksysteem van het ego en alle specifieke gedachten die er mee samengaan zijn niets, ze zijn een verdediging tegen de werkelijkheid van Wie we zijn, onze ware Christusidentiteit.

De zin ‘de gedachten die jij denkt te denken’ is een zeer belangrijke zin. We denken werkelijk dat we denken, zoals in eerdere lessen reeds is besproken. In feite kunnen we zeggen dat het fundamentele probleem van het ego is dat we denken – niet zozeer wat we denken, maar het feit dat we denken dat we kunnen denken (zie hiervoor weer naar T. 31. V. 14:3-4)

We geloven dat onze gedachten onze gedachten zijn. Met andere woorden, we geloven dat ze ons toebehoren en we realiseren ons niet dat de enige echte Gedachte, de Gedachte van onze ware Identiteit als Christus is die één is met de Gedachte van God.
Het feit dus dat we geloven dat we kunnen denken, veronderstelt dat wij een autonome geest en zelf hebben die buiten en onafhankelijk van God is. Eens te meer kan je zien dat alhoewel de taal van deze eerste lessen vrij simpel lijkt, achter deze zogezegde eenvoud de metafysische basis van de Cursus blootgelegd wordt.

(1:2-6) Je denkt dat je ze denkt en dus denk je dat je ze ziet. Zo kwam jouw ‘zien’ tot stand. Dit is de functie die jij aan de ogen van je lichaam gegeven hebt. Dit is geen zien. Dit is beelden maken.

Jezus plaatst ‘zien’ tussen aanhalingstekens omdat dit niet echt zien is. Aangezien we letterlijk niets zien hoe kunnen we dan überhaupt iets zien? Het ego geeft ons als vervanging van de belangrijkheid van onze Identiteit als Christus de nietigheid van een individualiteit die we boven alles koesteren. En om deze individualiteit intact te kunnen houden heeft het ego ons geïdentificeerd met de zonde door ons van God af te scheiden. Dit leidt tot schuld wat verder leidt tot het verdienen van straf. Dit is de strijd met God waar we in les 13 over gesproken hebben. Deze toestand van afscheiding en zonde is zo angstwekkend dat wij, om het te kunnen vergeten, het projecteren of het ontkennen wat op zijn beurt de gedachte beschermd individueel te zijn. We blijven dus achter met de beelden die we gemaakt hebben, maar zonder herinnering hoe we deze beelden gemaakt hebben. Vanuit dit standpunt gezien is er absoluut geen hoop op correctie. Nogmaals, met ‘beelden maken’ bedoelt Jezus dat we letterlijk een beeld maken van onze eigen gedachten. En aangezien onze gedachten niets zijn, zijn de beelden die er uit voorkomen ook niets.

(1:7) Het neemt de plaats in van zien en vervangt visie door illusies.

Eerder dan het delen van de visie van Christus of de Heilige Geest, visie die gebaseerd is op de Verzoeningsgedachte die zegt dat de afscheiding nooit gebeurd is, vervangt het ego deze. We maken deze egogedachten in onze denkgeest eerst waar, projecteren ze dan en ‘zien’ ze als echte dingen buiten ons. Jezus leert ons hier in deze les dat de beelden die we buiten ons waarnemen slechts de weerspiegeling zijn van de schaduwen van onze gedachten die we binnen in ons voor waar hebben aangenomen. Hij heeft het hier natuurlijk niet over beelden van een klok, een papierbak of een potlood. Zijn ultieme doel is dat wij ons realiseren dat het meest beangstigende aspect van dit proces is de beelden die wij van onszelf gemaakt hebben – afgescheiden, autonome wezens - die de controle over ons leven hebben. Dit zelfbeeld is afkomstig van een gedachte, de wens om afgescheiden te zijn en het is daarom, zoals ik reeds eerder gezegd heb, dat wanneer je echt diep ingaat op deze lessen dat zij angst veroorzaken in het diepste van jezelf omdat zij letterlijk zeggen dat je niet bestaat. Je zal dus meer en meer moeten onderzoeken hoe beangstigend deze gedachten zijn en proberen te achterhalen hoe jij je hiertegen verzet. Dit is uitermate belangrijk: gadeslaan hoe jij je verzet tegen dat wat deze lessen je leren.

(2:1) Dit inleidende idee over het proces van beelden maken dat jij zien noemt, zal niet veel betekenis voor je hebben.

Opnieuw is Jezus hier vrij mild in zijn vaststelling. Het idee betekent niet echt veel voor ons gezien wij niet echt willen accepteren wat er nu precies bedoeld wordt. Een van de belangrijke verzetsregels die het ego gebruikt is te voorkomen dat we werkelijk zouden begrijpen wat Jezus ons hier zegt. Daarom ook zegt jij dat dit waarschijnlijk niet veel voor ons zal betekenen. Hij heeft het zelfs niet over ‘waarschijnlijk’.  Hij zegt: het zal niet veel betekenen voor jou’ en dat komt omdat we ons tegen deze betekenis verdedigen als een middel om onze individuele identiteit te verdedigen.

(2:2-4) Je zult het gaan begrijpen als je lichtrandjes hebt gezien rond dezelfde vertrouwde voorwerpen die je nu ziet. Dat is het begin van ware visie. Je kunt er zeker van zijn dat ware visie spoedig zal volgen wanneer zich dit heeft voorgedaan.

In een eerdere uitgave ‘Het werkboek van Een Cursus in Wonderen – de plaats ervan in het leerplan - theorie en praktijk’ ben ik hier dieper op ingegaan. In plaats van het hier te herhalen wil ik het er kort over hebben dat Jezus het niet heeft over het letterlijk zien van lichtranden rondom voorwerpen. Oorspronkelijk was dit bedoeld voor een vriend van Helen en Bill. Je doet er beter aan om deze toelichting te begrijpen in de zin van de inhoud. Wanneer Jezus zegt dat je lichtrandjes rond voorwerpen zult zien heeft hij het hier over het licht van het begrijpen, m.a.w. de visie die naar je toekomt. Je zal begrijpen dat de voorwerpen of de beelden die jij gemaakt hebt als projecties van de afscheidingsgedachte dingen zijn waar jij in je denkgeest niet wou naar kijken. Wanneer je dit echter letterlijk wil nemen dan zal jij jezelf ervan beschuldigen te falen wanneer je die lichtrandjes rond de voorwerpen niet ziet om maar niet te spreken van degenen die glorievol zeggen dat zij ze wel zien.

(3:1-4) In het verdere verloop zal je misschien veel ‘lichtmomenten’ beleven. Ze kunnen vele vormen aannemen, waaronder nogal onverwachte. Laten ze je geen angst inboezemen. Het zijn de tekenen dat je eindelijk je ogen opent.

Er is niets verkeerd aan om wel of niet lichtrandjes te zien. Jezus bedoelt dat wat je echt angst kan inboezemen is jouw plotselinge herkenning dat dit ding waar je nu naar kijkt hier helemaal niet is. Wanneer er plotseling licht opgaat in je denken en jij je realiseert: oh, mijn God! Wanneer jij je realiseert dat als deze papierbak hier helemaal niet is omdat het een projectie is van je gedachte, wat of wie is het dan die gelooft dat hij of zij een papierbak waarneemt. Want, nogmaals, deze herkenning is de bron voor angst. Niemand is echt bezorgd of deze papierbak hier wel of niet is, maar je bent wel bezorgd over het feit dat jij hier al dan niet bent.

(3:5-7) Ze zullen niet blijvend zijn, omdat ze louter een symbool voor ware waarneming vormen en met kennis geen verband houden. Deze oefeningen zullen je geen kennis openbaren. Maar ze zullen de weg daarheen bereiden.

Op verschillende plaatsen, vooral in de tekst, maakt Jezus duidelijk dat het doel van Een Cursus in Wonderen niet de Hemel, kennis of Liefde is (T. Inl. 1:6-7, T. 8. Inl. 1:1-2), maar de correctie van het onjuiste waarnemen van het ego, een werkelijke perceptie of visie, de vrede die vergeving of het wonder met zich meebrengt.

In de tekst neemt Jezus hetzelfde standpunt in als hier in 3:5: ‘… visioenen, hoe heilig ook, zijn niet blijvend’ (T. 3. III. 4:6). Dit is omdat alle vormen, hoe heilig de inhoud ervan ook mag zijn, nog steeds deel uitmaken van de afscheidingsillusie. Daarom weerspiegelen ze de waarheid, maar zijn ze de waarheid zelf niet.

De resterende alinea’s herhalen de noodzaak om niet selectief te zijn noch gedwongen en benadrukken ook het cruciale idee in verband met het specifiek toepassen telkens we geneigd zijn om in onvrede te raken.

Deze benadrukking vormt de inhoud van de oefeningen.

(4 5) Herhaal, bij het beoefenen van het idee van vandaag, het idee eerst voor jezelf en pas het dan toe op alles wat je om je heen ziet, waarbij je dit bij name noemt en je ogen erop laat rusten, terwijl je zegt:
Deze/Dit ………. is een beeld dat ik heb gemaakt.
Die/Dit ………. is een beeld dat ik heb gemaakt.
Het is niet nodig een groot aantal specifieke onderwerpen in de toepassing van het idee van vandaag te betrekken. Het is echter wel noodzakelijk naar elk onderwerp te blijven kijken terwijl je het idee voor jezelf herhaalt. Het idee moet elke keer vrij langzaam herhaald worden.
Hoewel je in deze oefening van bij voorkeur een minuut het idee natuurlijk niet op heel veel dingen zult kunnen toepassen, moet je toch proberen je keuze zo willekeurig mogelijk te laten zijn. Als je je ongemakkelijk begint te voelen, is een oefenperiode van minder dan een minuut ook goed. Houd niet meer dan drie oefenperioden waarin je het idee van vandaag toepast, tenzij je je er volkomen mee op je gemak voelt en ga niet verder dan vier. Het idee kan echter op elk moment van de dag naar behoefte worden toegepast.


Trouw zijn aan de details van de dagelijkse lessen laat ons toe om de les, in verband met de inherente gelijkheid van alle dingen, naar iedereen en naar elke ervaring in ons dagelijks leven te veralgemenen. Een dergelijke veralgemening is de kern voor vergeving en de sleutel om vrede te bereiken, wat het doel van Jezus is voor ons. 

zaterdag 20 januari 2018

Les 14 ~ God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.

(1) Het idee van vandaag is uiteraard de reden waarom een betekenisloze wereld onmogelijk is. Wat God niet geschapen heeft, bestaat niet. En alles wat wel bestaat, bestaat zoals Hij het heeft geschapen. De wereld die jij ziet heeft niets met de werkelijkheid te maken. Ze is je eigen makelij en bestaat niet.

Zinnen zoals deze worden door studenten van Een Cursus in Wonderen vaak gebruikt als een manier om de metafysica ervan te verzwakken en beweren dat de Cursus niet zegt dat God de wereld niet heeft geschapen. Ze beweren eerder dat de Cursus enkel leert dat God de wereld zoals zij haar zien niet geschapen heeft. Het is waar dat sommige aannames dergelijke woordkeuze hebben, maar dat is enkel omdat Jezus ons wil leren aandachtig te zijn op wat we zien. Vele keren, zowel in het werkboek als op vele andere plaatsen in de rest van het materiaal, verduidelijkt hij dat God de wereld niet kan geschapen hebben omdat ze totaal tegengesteld aan Hem is (zie hiervoor o.a. T. 4. I. 11; T. 29. VI. 2:7-10; Wd1. 132. 4-6; Wd1. 152. 5-7; VvT. 4.1).

Alles in de wereld van specifieke dingen en vormen veranderen en gaan dood. Een dergelijke wereld is buiten God en kan daarom niet bestaan. Het feit dat wij een wereld waarnemen betekent al dat ze niet werkelijk is en dat wij dat ook niet zijn. En dit betekent, nogmaals, niet alleen voor de wereld die we zien. Studenten denken soms, per vergissing, dat dit bijvoorbeeld wil zeggen dat God de kanker die ik waarneem niet gemaakt heeft. Het feit dat ik een wereld zie is beweren dat er een realiteit bestaat buiten God, dat er een realiteit buiten God mogelijk is en als ik een wereld waarneem dan moet er een waarnemer zijn en iets wat waargenomen wordt; een onderwerp en voorwerp; waarnemer en waargenomene, wat dus wil zeggen dat we vastzitten in de dualiteit. God kan alleen Zichzelf schapen, en dat houdt in alleen een geestelijk, spiritueel Wezen van een volmaakte Eenheid en Liefde, onveranderlijk en eeuwig. Met andere woorden wat God niet geschapen heeft bestaat niet en alles wat bestaat is zoals Hij het heeft geschapen – de staat van de Hemel.

(2) De oefeningen van vandaag moeten van begin tot eind met gesloten ogen worden gedaan. De periode van gedachtenonderzoek dient kort te zijn, hoogstens een minuut. Houd niet meer dan drie oefenperioden met het idee van vandaag, tenzij jij je er prettig bij voelt. Als dat zo is, komt dat omdat je werkelijk begrijpt waar ze toe dienen.

Jezus oefent geen druk uit op ons. De vierde zin is ook een belangrijke. Ons ‘prettig voelen’ kan ook toegeschreven worden aan niet begrijpen omdat we zo bang zijn voor om onze denkgeest opnieuw op te voeden, wat deze perioden van gedachtenonderzoek met zich meebrengen. In dat geval zal onze ‘prettig voelen’ een vals ‘prettig gevoel’ zijn en dat is niet wat Jezus bedoelt.

(3:1) Het idee van vandaag is een nieuwe stap om te leren de gedachten die jij op de wereld geschreven hebt los te laten en daarvoor in de plaats het Woord van God te zien.

Jezus helpt ons te begrijpen dat er een welbepaalde motivatie is voor het vasthouden aan onze gedachten. Het is niet zo dat ze als bij toverslag komen en gaan zoals later in werkboekles 158. 4:1 wordt omschreven; ze verschijnen niet zomaar. Bijvoorbeeld wanneer ik stil probeer te zijn om te mediteren of te bidden en plotseling komt er een vreemde, afleidende gedachte naar boven dan komt die zomaar niet uit het niets. Die komt omdat ik bang ben voor de liefde en de vrede die in mijn denkgeest opkomt wanneer ik stil ben. Mijn gedachten moeten daarom vlug de gedachten van Jezus vervangen, mijn ervaring van speciaalheid in plaats van de ervaring van zijn liefde. Wat hier belangrijk is en onrechtstreeks te verstaan wordt gegeven is dat er een welbepaalde motivatie is voor de manier waarop ik de wereld ervaar en voor de gedachten die haar gestalte hebben gegeven. Als ik deze gedachten kan loslaten – wat zal gebeuren wanneer ik Jezus vraag mij te helpen er samen met hem naar te kijken – dan zullen ze verdwijnen. Wat dan overblijft is het Woord van God, dat, zoals reeds eerder gezegd, het Verzoeningsprincipe is dat zegt dat de afscheiding niet gebeurd is.

(3:2-3) De eerste stappen in deze omruiling, die werkelijk verlossing genoemd kan worden, kunnen behoorlijk lastig en zelfs behoorlijk pijnlijk zijn. Sommige zullen je regelrecht de angst in voeren.

Voor het eerst drukt Jezus zich in zijn lessen op die manier uit. Er zullen meerdere van die stellingnames volgen en we vinden ze ook in het tekstboek en in het handboek voor leraren terug: vergeving is een moeilijk proces en zal angst in de hand werken (zie bijv. T. 27. VII. 13:3-5); Wd1. 196. 10; Hvl. 4. I. A. 3-5-7) En er klopt vast en zeker iets niet wanneer je met deze kwestie geen problemen kent, wanneer je niet vecht tegen vergeving, wanneer je er niet bang of verveeld door wordt of zelfs de neiging hebt om het boek weg te gooien. Wanneer je nooit een dergelijk ongemak ervaart dan wil dat bijna altijd zeggen dat je onvoldoende aandacht geeft aan wat er gezegd wordt.
Een Cursus in Wonderen zegt dat ‘angstige mensen boosaardig kunnen zijn’ (T. 3. I. 4:2). Deze lessen moeten wel angst opwekken omdat ze niet alleen de manier uitdagen waarop jij de dingen buiten jou waarneemt, maar de hele basis van je identiteit uitdaagt. Dat is waar in les 13 naar verwezen wordt wanneer Jezus zegt dat ‘Het onderkennen van betekenisloosheid diepe verontrusting wekt bij alle afgescheidenen.’ Iedereen die gelooft dat hij een afgescheiden en autonoom wezen is zal bij deze gedachten onrust ervaren. Jezus zegt hier dus dat het goed is als je hierbij moeite ondervindt, als dit angst voortbrengt en je daarom weerstand biedt. Deze toelichting is bijzonder belangrijk omdat mogelijk de grootste vergissing die mensen met Een Cursus in Wonderen maken is door het ego te ontkennen en de inherente moeilijkheden wanneer je er naar kijkt en het daarbij te laten. Iedereen wil het proces bagatelliseren en het mooier maken dan het is omdat niemand wil omgaan met de volledige toedracht van deze gedachten die, nogmaals, letterlijk zeggen dat jij niet bestaat. Denk nog maar eens aan de zin die ik eerder aangehaald heb uit hoofdstuk 28 (I. 1:6) dat als de wereld reeds lang geleden voorbij was en jij een deel bent van de wereld, jij ook reeds lang voorbij bent. Wie is de ‘jij’ dan die denkt en voelt en de oefeningen doet? Het antwoord op deze vraag leidt ‘direct naar angst.’

(3:4-6) Maar je wordt daar niet achtergelaten. Je zult er verre aan voorbij gaan. Onze weg leidt naar volmaakte veiligheid en volmaakte vrede.

Jezus wil dat je begrijpt dat de onrust, de verschrikking, de weerstand en de strubbeling deel uitmaken van een groter proces en dat daar Iemand is die jou er doorheen zal helpen. Zoals we reeds gezien hebben heeft hij het over de Heilige Geest die ons doorheen deze schijnbare verschrikking leidt. Hij zal je door de cirkel van angst heen leiden naar de Liefde van God die aan de andere zijde is. (T. 18. IX. 3) Daarom is het zo belangrijk een relatie met Jezus of de Heilige Geest op te bouwen. Iemand binnen in je, een niet egogedachte die je doorheen het proces kan leiden. Wanneer je zonder Hem naar je ego wil kijken dan wordt je eerder geworpen in de verschrikking van de ontkenning en het geloof dat alles wonderlijk is. Jezus zegt je: ‘Ja er zal inderdaad strubbeling, weerstand en angst zijn, maar ik zal je er doorheen leiden.’
Alinea 4 en 5 waarschuwen voorzichtig te zijn met het gedwongen doen van de oefeningen en dringen er tegelijkertijd op aan niets uit te sluiten van jouw zintuigelijk veld. Het is onnodig te zeggen dat dit makkelijker gezegd dan gedaan is en het is ook daarom dat Jezus geen onderscheid maakt in ons oefenen in het centrale thema van dit eerste deel van zijn mindtrainingsprogramma voor ons:

(4 – 5) Denk met gesloten ogen aan al de gruwelen in de wereld die in je denkgeest opkomen. Benoem ze één voor één zoals ze zich aan je aandienen en ontken dan de werkelijkheid ervan. God heeft dit niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid. Zeg bijvoorbeeld:

God heeft die oorlog niet geschapen en dus is hij geen werkelijkheid.
God heeft dat vliegtuigongeluk niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid.
God heeft die ramp [duid die nader aan] niet geschapen en dus is ze geen werkelijkheid.

Tot de geschikte onderwerpen om het idee van vandaag op toe te passen hoort ook alles waarvan je bang bent dat het jou of iemand om wie jij bezorgd bent, zou kunnen overkomen. Omschrijf de ‘ramp’ telkens heel nauwkeurig. Gebruik geen algemene termen. Zeg bijvoorbeeld niet: ‘God heeft geen ziekte geschapen’, maar: ‘God heeft geen kanker geschapen’ of hartaanvallen of wat er verder angst in je oproept.

Jezus wil dat we hierin zowel persoonlijke als collectief beangstigende feiten opnemen en benadrukt hiermee het belang dat er in illusies geen rangorde is.

En nu naar de volgende alinea 6:

(6:1) Dit is jouw persoonlijk gruwelenrepertoire waarnaar je zit te kijken.

Jezus legt de klemtoon op het negatieve, maar hij zou hier evengoed de klemtoon op positieve dingen kunnen leggen. Daarom is het dat God niet alleen geen kanker heeft geschapen, Hij heeft ook geen gezond lichaam geschapen, Hij heeft geen vliegtuigongeluk geschapen noch heeft Hij een ruimteschip gemaakt dat veilig op de maan is geland.

(6:2-8) Deze dingen zijn deel van de wereld die jij ziet. Sommige ervan zijn gemeenschappelijke illusies, andere maken deel uit van jouw persoonlijke hel. Dat maakt niet uit. Wat God niet geschapen heeft, kan alleen in jouw eigen denkgeest, los van die van Hem bestaan. Daarom heeft het geen betekenis. Sluit ter erkenning van dit feit de oefenperioden af met een herhaling van het idee van vandaag:

God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.

Alles wat jij denkt dat te maken heeft met dualiteit, afscheiding, individualiteit of speciaalheid is niet in de Geest van God omdat Hij enkel perfecte Eenheid en Liefde is waarin geen enkele afscheiding mogelijk is. Daarom, wanneer het niet in Zijn Geest is dan heeft het geen betekenis en bestaat het ook helemaal niet.

Merk de term ‘gemeenschappelijke illusies’ op. Als deel van het Zoonschap – de enige denkgeest – vinden wij, in sommige dingen die we in de fysieke wereld waarnemen, een overeenstemming: afmetingen, vorm, kleur, enz.. Maar het feit dat deze illusies gedeeld worden maakt nog niet dat ze waar zijn. Dit zijn de ‘gemeenschappelijke illusies’: ‘niets zo verblindend als de waarneming van vorm.’ (T. 22. III. 6:7) zoals in de tekst staat geschreven, een belangrijke toelichting waar we nog vaak zullen naar terugkeren. Alleen Gods kennis is waar, in scherp contrast met de illusoire waarnemingswereld van het ego.

(7) Het idee van de dag kan uiteraard toegepast worden op alles wat buiten de oefenperioden om vandaag je vrede verstoort. Wees heel specifiek in je toepassing. Zeg:

God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.
Hij heeft [omschrijf de situatie die je vrede verstoort] niet geschapen en dus is dat geen werkelijkheid.


Hier zie je hoe Jezus ons in deze lessen herhaaldelijk vraagt om zijn leer in ons dagelijks leven heel specifiek toe te passen. Wanneer we dit niet zo doen verzekerd hij ons dat we ze nooit zullen leren wat uiteraard de verleiding van het ego is. Om dit proces te leren leidt hij ons gemoedelijk door onze illusies van onze specifieke wereld van vorm te brengen naar de inhoud van zijn niet specifieke waarheid van vergeving. 

donderdag 18 januari 2018

Les 13 ~ Een betekenisloze wereld baart angst.

(1) Het idee van vandaag is in wezen een andere vorm van het voorgaande, behalve dat het uitgesprokener is over de emotie die wordt opgeroepen. Eigenlijk is een betekenisloze wereld onmogelijk. Niets zonder betekenis bestaat. Hieruit volgt echter niet dat je niet zult denken dat je iets waarneemt dat geen betekenis heeft. Integendeel, je zult hoogstwaarschijnlijk menen dat je het wel waarneemt.

Dit is omdat wij ons niet realiseren dat wat we waarnemen geen betekenis heeft. Wanneer dat wat wij buiten ons in de wereld waarnemen geen betekenis heeft dan heeft de gedachte in ons die daaraan ten grondslag ligt ook geen betekenis. En gezien wij onze gedachten zijn, volgt hieruit dat wij niet bestaan. Daarom, liever dan te geloven dat alles betekenisloos is, zowel binnen als buiten, vervangen wij dit door onze betekenis. Het is duidelijk dat als wij iets waarnemen waarvan we denken dat het buiten ons is en het raakt ons, dan hebben wij het voor echt aanvaard. En we willen de onderliggende gedachte behouden zodat we kunnen doorgaan met echt te zijn.

(2:1) Het onderkennen van betekenisloosheid wekt in alle afgescheidenen diepe verontrusting.

De angst ontstaat omdat ik in zekere zin besef dat die betekenisloosheid zich uitbreidt tot mijn bestaan. Dit idee komt binnenkort terug.

(2:2) Het vormt een situatie waarin God en het ego elkaar ‘tarten’ om uit te maken wiens betekenis geschreven moet worden in de lege ruimte die betekenisloosheid biedt.

Het ego is degene die ‘tart’, die uitdaagt, niet God. Daarom staat het woord tussen aanhalingstekens. Voor het ego is wedijver de aard van zijn relatie met God. Er is een ‘lege ruimte’ omdat het ego niets is. Nochtans gelooft het dat het vóór God de lege ruimte moet bereiken om de identiteit van de Zoon voor zichzelf op te eisen wat dus de vermeende concurrentie is met de Schepper. Wanneer mijn bestaan gebaseerd is op het geloof van ‘de een of de ander’ dan besta ik ten koste van Gods; ik heb Hem gedood zodat ik kon leven, ik projecteer deze gedachte en geloof daarom dat Hij hetzelfde terug doet met mij. Dit diepgewortelde geloof is de bron van onze waarneming dat mensen er op uit zijn om ons te krijgen, om ons te kwetsen, te verlaten en ons te saboteren omdat wij onszelf hiervan beschuldigen, hetzelfde met anderen doen en uiteindelijk dus ook met God. Zoals Jezus het op het einde van de tekst zegt:

Je haat je broeder nooit om zijn zonden, maar alleen om die van jou. Welke vorm zijn zonden ook lijken aan te nemen, deze verhult slechts het feit dat jij gelooft dat ze de jouwe zijn en daarom een ‘gerechtvaardigde’ aanval verdienen. (T. 31. III. 1:5-6)

(2:3-4) Het ego stormt als een bezetene binnen om daar zijn eigen ideeën neer te zetten, bang dat de leegte anders gebruikt kan worden om er zijn eigen onmacht en onwerkelijkheid mee aan te tonen. En alleen in dit opzicht heeft het gelijk.

Namelijk dat het niets is. Het ego weet, zoals ik eerder reeds uitgelegd heb, dat zijn macht bij de keuzemaker ligt want het ego in en van zichzelf is machteloos. Om er zeker van te zijn dat wij nooit deze nietsheid en betekenisloosheid zouden ontdekken zoekt het zichzelf belangrijk en machtig te maken door middel van zonde, schuld en angst. Wanneer ik tegen God gezondigd heb en Hem vernietigd heb dan staat het vast dat ik belangrijk en machtig ben. Dit maakt mij echter ook angstig, maar ik ben op zijn minst iets geworden dat zich van God onderscheid wat mij dus ook belangrijk maakt.

Het meest beangstigende van dit alles is te beseffen dat God helemaal niet van ons afweet omdat we letterlijk niets zijn – machteloos en onwerkelijk. Dus willen we dat God onze aandacht heeft of dit nu is als degene die hem op de meest toegewijde manier volgt of als de grootste, ellendige zondaar. Voor het ego maakt dat geen verschil uit zolang God het maar opmerkt. Maar onze grootste angst is natuurlijk dat Hij helemaal niet van ons bestaan afweet. En ergens diep in ons weten we dat dit waar is. Maar eerder dan deze waarheid te aanvaarden, bedekken we dit met de leugen van het ego, eerst met gedachten over zonde, schuld en angst en daarna met een wereld die deze gedachten weerspiegelt.

(3:1) Daarom is het van wezenlijk belang dat jij het betekenisloze leert onderkennen en het zonder angst aanvaardt.

Deze aanvaarding komt door je relatie met Jezus of met de Heilige Geest te ontwikkelen wat jou in staat stelt om zonder angst naar je ego te kijken en je helpt realiseren dat het betekenisloos is. Wanneer je bang bent voor je ego of je voelt je er schuldig over of je omhelst het dan maak je het dus werkelijk. Nogmaals, als je echter een stap achteruit doet en deze ‘zonderling samengestelde optocht’ voorbij ziet gaan dan besef je dat het niets is, wetende dat zijn betekenis schuilt in het proberen jou te beschermen tegen alles wat betekenis heeft. Want uiteindelijk, wanneer we niets anders dan het betekenisvolle verlangen – wat onze Identiteit is als de Zoon van God – zouden we ons realiseren dat al het andere waardeloos is en zouden we er niet langer voor kiezen.

(3:2) Als je angstig bent, is het zeker dat jij de wereld met eigenschappen begiftigt die ze niet bezit en bevolkt met beelden die niet bestaan.

In deze betekenis praten we over een wereld als machtig, vijandig, bedreigend, vredig, gelukzalig, heilig, enz. Dit zijn haar eigenschappen en ‘de beelden die niet bestaan’ is alles wat we hier in de wereld zien want het zijn uiteraard de projecties van gedachten die niet bestaan, die niet werkelijk zijn.

(3:3) Voor het ego zijn illusies een beveiligingsmechanisme, zoals ze dat ook stellig zijn voor jou, die jezelf gelijkstelt met het ego.

Een beveiligingsmechanisme is een verdediging. Zonde, schuld en angst en de wereld die daaruit voortvloeit zijn illusies die als doel hebben de fundamentele illusie - dat ik als een apart iemand besta - te behouden.

(4) De oefeningen van vandaag, die zo’n drie tot vier keer moeten worden gedaan, telkens ongeveer één minuut op z’n hoogst, dienen op een iets andere manier te worden uitgevoerd dan de voorgaande. Herhaal met gesloten ogen het idee van vandaag voor jezelf. Open dan je ogen en kijk langzaam om je heen, terwijl je zegt:

Ik kijk naar een betekenisloze wereld.

Herhaal deze uitspraak voor jezelf terwijl je rondkijkt. Sluit weer je ogen en besluit dan met:

Een betekenisloze wereld baart angst omdat ik denk dat ik wedijver met God.

We gaan dus van onze gedachten in onze denkgeest naar onze lichamelijke gewaarwordingen en dan terug naar binnen. Zoals gezegd is de wereld betekenisloos, nochtans doen wij er alles aan om er betekenis aan te geven omdat dit uiteindelijk betekenis geeft aan ons afgescheiden zelf. Door naar het ego te luisteren hebben we een denksysteem van zonde, schuld en angst opgebouwd. Onze afscheidingszonde geeft ons een schuldgevoel dat zijn hoogtepunt bereikt in het angstwekkende geloof dat we het verdienen om gestraft te worden door een wraakzuchtige god die nu met ons in een strijd van leven of dood is tegenover ons bestaan en ofwel zal Hij overleven of wij zullen overleven of zoals in het Handboek voor Leraren staat ‘doden of gedood worden’. Maar deze inherente betekenisloosheid van deze waanzinnige samenhang sluit niet uit dat het een enorme macht heeft gezien wij er ons geloof in investeren. Dergelijke investering betekent dat we ernaar streven het betekenis te geven zodat we het betekenisloze denksysteem van het ego kunnen verdedigen. Wanneer de wereld betekenisloos is en ik betekenisloos ben dan besta ik niet en dat betekent dat God gewonnen heeft. Maar in plaats van de strijd op te geven streef ik ernaar om betekenis te geven aan mezelf en aan de wereld rondom mij.

Jezus helpt ons hier in te zien hoe we alles op de wereld projecteren. Wanneer we goed letten op onze waarnemingen en aan de waarde die we ze geven dan zouden we beseffen dat niets van dit alles afkomstig is van wat dan ook dat inherent aan de wereld is gezien er geen wereld is. Het is slechts een resultaat van een behoefte binnen in ons die het onjuiste feit dat wij bestaan wil rechtvaardigen en bekrachtigen.

(5:1-2) Je zult het misschien moeilijk vinden om enige vorm van weerstand tegen deze slotuitspraak te vermijden. Wat voor vorm die weerstand ook aanneemt, onthoud dat je in wezen bang bent voor zo’n gedachte vanwege de ‘wraak’ van de ‘vijand’.

De angst zit hem in het feit dat wij de strijd tegen God niet kunnen winnen. God blijft de overwinnaar. De verschrikking, die veroorzaakt wordt door deze waanzin, gaat voorbij aan wat we kunnen tolereren. We verdedigen ons ertegen door eerst een denksysteem te maken en dan een wereld waarachter wij ons kunnen verstoppen. Door ons met deze verdediging te identificeren – die zijn hoogtepunt vindt in het lichaam – bieden we weerstand zodat die identificatie niet van ons afgenomen kan worden, iets dat, wanneer we de basis ervan zouden blootstellen aan de waarheid van de Verzoening, het geval is. En zo hoeven we niet te denken aan de wraak van God. Deze gedachte, hoe weerzinwekkend ook, beschermt niettemin onze individuele identiteit die op zijn beurt een verdediging is tegen de aanvaarding van de Verzoening.

(5:3-4) Er wordt niet van jou verwacht dat je deze uitspraak op dit moment al gelooft; je zult hem waarschijnlijk als iets absurds van de hand wijzen. Let echter zorgvuldig op alle tekenen van verbloemde of onverbloemde angst die hij misschien opwekt.
Het is duidelijk dat als je relatief nieuw bent met Een Cursus in Wonderen deze stelling geen enkele steek inhoudt voor jou. Maar Jezus vraagt jou om waakzaam te zijn en zorgvuldig aandacht te geven aan enige ongerustheid of angst die je binnen in je voelt.

(6) Dit is onze eerste poging tot het uitspreken van een expliciete oorzaak-en-gevolgrelatie van een soort dat je uiterst onbedreven bent te herkennen. Blijf niet bij de slotuitspraak stilstaan en probeer er behalve tijdens de oefenperioden zelfs niet eens aan te denken. Dat is voor dit moment genoeg.


De oorzaak- en gevolgverbinding is tussen onze gedachten – het denksysteem van zonde, schuld en angst van het ego – en de manier waarop we de wereld waarnemen. Met andere woorden, ik ben bang, niet omwille van wat buiten mij is, maar omwille van mijn denksysteem dat mij zegt dat het een overleving is tussen God en mij. Merk hierbij ook op dat Jezus onze weerstand niet aanvalt en hij er ons niet mee confronteert. Hij herinnert ons gewoon op een zachtaardige manier aan de waarheid. Dit zal ons in staat stellen haar te aanvaarden wanneer we er klaar voor zijn zonder lastiggevallen te worden door enige spanning of schuld. 

dinsdag 16 januari 2018

Les 12 ~ Ik voel onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie. (deel 2)

(4) Zorg ervoor dat je de tijdsduur niet varieert bij de toepassing van het idee van vandaag op wat je plezierig en wat je onplezierig vindt. Voor het doel van deze oefeningen is daartussen geen verschil. Voeg aan het eind van de oefenperiode toe:
Maar ik voel onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie.

Dit belangrijke punt, dat er in wezen geen verschil is tussen het aangename en het onaangename is terug te vinden in de bespreking ‘de blokkades voor de vrede’ waar Jezus tot twee keer toe zegt dat er geen verschil is tussen pijn en plezier en tussen plezier en pijn. (T. 19. IV. A. 17:10-12; T. 19. IV. B. 12) Dit verschil zou enkel het geval zijn wanneer er een rangorde in illusies zou zijn. Geleidelijk aan worden we geleerd dat dit niet het geval is.

(5:1) Wat geen betekenis heeft, is noch goed noch slecht.

Wanneer je zegt dat iets goed of slecht is dan is het duidelijk dat je het een waarde toekent. In het begin van hoofdstuk 24 zegt Jezus dat: ‘om deze cursus te leren dien je bereid te zijn iedere waarde die jij er op nahoudt in twijfel te trekken.’ (T. 24. Inl. 2:1) Hier vinden we hetzelfde idee op een eenvoudiger manier terug. Door ergens waarde aan te hechten bevestig ik een betekenis ervan. Wanneer ik het betekenis geef dan is de onbewuste onderliggende gedachte dat ik geloof dat het afkomstig is van een betekenisvolle gedachte omdat alles wat ik buiten mij waarneem afkomstig is van een gedachte in mij. Wat is dan de ‘betekenisvolle’ gedachte? Dat er verschil in waarde bestaat, dat dualiteit echt is en dat de waarde van het ene groter geacht wordt dan de waarde van iets anders.

De essentie van deze gedachte is dat ik mijn individuele waarde hoger acht dan de Eenheid van Christus, mijn leven en mijn wereld boven die van de Hemel plaats. Als dit zo is wordt alle verschil belangrijk en blijf ik als dualistisch wezen bestaan in een dualistische wereld. Dat is dan de wereld die ik waarneem en waar ik halsstarrig vasthoud aan de echtheid ervan.

(5:2) Waarom zou een betekenisloze wereld je vrede verstoren?

Wanneer je aan iets in deze wereld gehecht bent dan is het duidelijk dat jij dit geen betekenisloze plaats noemt. En je gelooft dit omdat je denkt dat je waardevol bent. Wat voor het ego betekenisvol is voedt onze speciaalheid. Alles wat betekenisloos is, is voor het ego onbeduidend. Daarom zegt het ego ons dat wij ons moeten richten op die dingen die onze speciale behoeften dienen. De volgende les zal duidelijk maken waarom een betekenisloze wereld onrust, angst en onvrede baart.

(5:3) Als je zou kunnen aanvaarden dat de wereld geen betekenis heeft en je zou toelaten dat de waarheid er voor jou op geschreven wordt, zou dit je onbeschrijfelijk gelukkig maken.


Wanneer we de wereld als betekenisloos kunnen accepteren is dat net zoveel zeggen als ‘mijn denkgeest is blanco’. Dat stelt het Verzoeningsprincipe van de Heilige Geest in staat om door ons heen te stralen waardoor ook de liefde van Jezus onze realiteit kan worden. Dat is de waarheid van wat ons ‘onbeschrijfelijk gelukkig’ zou maken. Gezien dit zelf zich niet langer identificeert met het denksysteem van afscheiding en schuld realiseren wij ons uiteindelijk dat wij verkeerd zijn en dat Jezus gelijk heeft. Maar zolang wij onszelf als een afgescheiden en apart zelf zien beangstigd ons de waarheid dat dit alles een droom is. Dus kiezen we ervoor om niet voortdurend onbeschrijfelijk gelukkig te zijn omdat we, om het met het bekende citaat uit de tekst te zeggen, we liever gelijk hebben dan gelukkig zijn (T. 29. VII. 1:9). Je kan, op zijn zachtst gezegd, stellen dat een gedachte dat we niet bestaan ons niet al te gelukkig maakt. Daarom dringt Jezus er voortdurend op aan dat wij ‘kleine stapjes’ nemen (Wd1. 193. 13:7) anders zou onze angst om opeens te worden opgetild en de werkelijkheid in geslingerd worden (T. 16. VI. 1) te overweldigend zijn. De gelukkige en zachte dromen van vergeving vormen de overgang van onze nachtmerrie van het ego naar het ontwaken in God. (T. 27. VII. 13:4-5)

(5:4-6) Maar omdat ze zonder betekenis is, voel jij je genoodzaakt erop te schrijven wat ze van jou moet zijn. En dat is wat jij erin ziet. En dat is wat in waarheid geen betekenis heeft.

Omdat de wereld op zichzelf betekenisloos is moet ik er een betekenis aan geven of met andere woorden omdat de wereld niets is en ik ook niets ben moet ik doen alsof ik iemand ben. Want inderdaad we denken allemaal dat we iets zijn. Het maakt voor het ego niet uit hoe wij het spel van speciaalheid spelen of we nu Gods gave zijn of de gift van de duivel zolang we maar een speciale gave zijn. Het enige wat we niet willen is om niemand te zijn. Bijna op het einde van de paragraaf ‘de antichrist’ spreekt Jezus over het ego als iets dat altijd meer wil van iets, het maakt niet uit of dat meer welbehagen is of meer pijn, het wil enkel meer. (T. 29. VIII. 8:6-12)

We deinzen terug bij de mogelijkheid dat wij niet bestaan. Dit moet veelvuldig herhaald worden omdat dit deze lessen onderbouwd, om nog maar niet te spreken van de onderbouw van Een Cursus in Wonderen. Deze gedachte is de bron voor de weerstand tegen de Cursus in het algemeen en tegen het werkboek in het bijzonder. Ik moet doen alsof ik besta en snel een denksysteem maken dat ik projecteer, hierbij een wereld makend – zowel kosmisch, gezien we allemaal deel zijn van de ene Zoon, als individueel. Het feit is dat wij altijd een mening opdringen omdat we anders geconfronteerd zullen worden met de betekenisloosheid van ons denken om maar niet van de betekenisloosheid van onszelf te spreken. Dit vindt plaats op het metafysische niveau van de denkgeest waar zich de vraag ‘bestaan’ of ‘zijn’ stelt. Hoe dan ook op het niveau van onze persoonlijke ervaring als een lichaam dat in de wereld woont zijn we bang om geen problemen en grieven meer te hebben omdat dit het geloof in onszelf ondersteunt en waar het einde van het tekstboek naar refereert als ons ‘het gezicht van onschuld’ (T. 31. V. 1-3) De ware angst, zoals we in de volgende les zullen zien is dat wanneer niet ik mijn betekenis op de wereld plaats, Jezus zijn betekenis er op zal plaatsen. Ik moet hem dus voor zijn.

Dat verklaart waarom absolute stilte neigt tot angst en waarom we moeite ondervinden bij het mediteren of bidden: wanneer we onze denkgeest stil maken zal Jezus als eerste komen en komt de herinnering aan God tot een denkgeest die in rust is’ (T. 23. I. 1:1) – en wanneer hij dat doet dan staat het ego buiten spel, net zoals ons denksysteem van afscheiding en speciaalheid. Dat is uiteindelijk de reden waarom we geloven in strijd te zijn met God en ook met Jezus en zijn cursus wat we in de volgende les kunnen zien. Als gevolg hiervan, vooraleer deze ideeën onze denkgeest kunnen binnendringen en ze de kans krijgen dat we onze keuze daarop laten vallen moeten we dit snel vervangen door onze gedachten. Tenslotte is dit ook de reden waarom bijna iedereen op een of andere manier Een Cursus in Wonderen wil veranderen, bijvoorbeeld een betere of een cursus die eenvoudiger is. We zijn bang voor wat deze Cursus werkelijk zegt. Dus vooraleer de woorden en gedachten ervan enig effect op ons zullen hebben veranderen we hem zodat hij aan onze behoeften voldoet.

(5:7) Onder jouw woorden staat het Woord van God geschreven.

Het ‘Woord van God’ wordt in Een Cursus in Wonderen bijna altijd gebruikt als een synoniem voor het Verzoeningsprincipe of voor de Heilige Geest. Het kan ook begrepen worden voor vergeving, de correctie voor het woord van afscheiding van het ego waar wij voor gekozen hebben om het Woord van God te verbergen.

(5:8-9) Nu roept de waarheid onvrede in je op, maar wanneer jouw woorden zijn uitgewist, zal je de Zijne zien. Dat is het uiteindelijke doel van deze oefeningen.

Nu weet je waarom je deze lessen niet wil doen: wanneer jouw woorden gewist worden dan wordt het denksysteem dat de bron is van jouw woorden eveneens gewist. Jezus zal dit verder uiteenzetten in les 14.

De les eindigt met de gebruikelijke milde uitdrukking van Jezus die onze weerstand voor zijn onderricht kent.

(6) Het is genoeg om drie of vier keer te oefenen met het idee van vandaag. Bovendien moeten de oefenperioden de minuut niet overschrijden. Zelfs dat kun je nog te lang vinden. Houd met de oefeningen op zodra je een gevoel van spanning ervaart.

Er wordt ons geen schuld opgelegd, geen intimidatie, geen schuld-afleidende eisen om gedisciplineerd te zijn, laat staan spiritueel.

Wie zou bij zijn opvoeding niet graag een leraar als deze gehad hebben?

zondag 14 januari 2018

Les 12 ~ Ik voel onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie. (deel 1)

Les 5 en 6 zeggen respectievelijk ‘Ik voel nooit onvrede voor de reden die ik denk’ en ‘Ik voel onvrede omdat ik iets zie wat er niet is.’ Deze les verstevigd deze beide ideeën. Ik voel dus onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie. Jezus legt hier nu uit waarom deze stellingname klopt.

(1) Dit idee is zo belangrijk omdat het de correctie inhoudt van een van de voornaamste vervormingen in je waarneming. Jij meent dat je vrede wordt verstoord door een angstaanjagende wereld of een treurige wereld of een gewelddadige wereld of een waanzinnige wereld. Al deze eigenschappen schrijf je haar zelf toe. Op zichzelf is de wereld zonder betekenis.

We nemen geweld, vijandigheid, waanzin en een groot aantal andere toestanden waar. Jezus ontkent hier niet dat we dit waarnemen. Hij zegt hier enkel dat wat we waarnemen niet echt is. Hij zegt ook niet om deze waarnemingen hoe dan ook te ontkennen (zie hiervoor bijv. T. 2. IV. 3:8-11) Hij helpt ons hier eerder bewust te worden waar deze waarnemingen vandaan komen. Wanneer ik onvrede voel is dat niet omdat iemand of iets in deze wereld mij iets heeft aangedaan, zoals we ook in les 31 kunnen zien ‘dat ik niet het slachtoffer ben van de wereld die ik zie.’

Dit is het centrale thema doorheen de hele Cursus in Wonderen: de wereld op zich is betekenisloos want ze komt voort uit een betekenisloze gedachte. Die betekenisloze gedachte is dat ik afgescheiden kan zijn van God, in feite dat ik niet alleen afgescheiden van God kan zijn, maar dat ik dat ook ben. Het is betekenisloos omdat de gedachte een verdediging is tegen het enige wat betekenis heeft; God en Zijn totale Creatie. Wanneer je dus gelooft dat jij je kan afscheiden van het enige wat betekenis heeft, dan wordt al het andere onvermijdelijk ‘betekenisloos’.

(2:1-2) Deze oefeningen doe je met je ogen open. Kijk om je heen, ditmaal heel langzaam.

Jezus zegt hier opnieuw om ons te focussen op wat we zien, rekening houdend dat ons al geleerd werd dat er geen verschil is tussen wat we zien en wat we denken.
Merk, in wat nu volgt, ook op dat de aandacht wordt gelegd op het feit dat alle illusies gelijk zijn en daarom dus ook even illusoir.

(2:3-7) Probeer een tempo te vinden waarbij je blik in een rustig en redelijk regelmatig ritme van het een naar het ander glijdt. Laat de tijd tot je blik verder glijdt niet beduidend langer of korter worden, maar probeer liever doorlopend eenzelfde gelijkmatig tempo aan te houden. Wat je ziet, doet er niet toe. Dit leer je jezelf wanneer je alles waar je blik op rust evenveel aandacht en evenveel tijd geeft. Dit is een eerste stap om te leren aan alles evenveel waarde toe te kennen.

Bij de inleiding van les 1 heb ik het kort gehad over de eerste wet van de chaos van het ego die zegt dat er een rangorde is in illusies wat inhoudt dat er bepaalde dingen en mensen zijn die belangrijker zijn dan andere. Bij het toepassen van dit idee ‘dat ik onvrede voel omdat ik een betekenisloze wereld zie’ kunnen we zien hoe moeilijk het is om deze diepgewortelde gewoonte, de gewoonte van het zien van verschillen, door te breken. Jezus wil dat we begrijpen dat alles even betekenisloos is omdat alles voortkomt uit dezelfde betekenisloze gedachte. Alles wat we in het universum van tijd en ruimte zien, inclusief onszelf, is niet meer en niet minder dan een deel, een fragment van de oorspronkelijke gedachte dat we afgescheiden kunnen zijn - en dat ook zijn – van God en van ons zelf. Elk fragment houdt de kenmerken in van die oorspronkelijke gedachte, een ‘nietig, dwaas idee waardoor de Zoon van God vergat te lachen.’ (T. 27. VIII. 6:2)

Voor ons is het nu nodig dat wij ons herinneren te lachen met deze betekenisloosheid, deze dwaasheid, niet omdat het om te lachen is in de gebruikelijke zin van het woord. We lachen het vriendelijk toe met een glimlach die zegt dat het niets te betekenen heeft omdat het een onmogelijkheid is.

Om een gebruikelijk beeld te nemen: het is alsof een enorme ruit in miljoenen en miljoenen stukken verbrijzeld is. Elk fragment, elk deel heeft dezelfde kenmerken van het geheel, van de originele ruit, elk deel heeft bijvoorbeeld dezelfde chemische samenstelling.
Elk van ons en alles in deze wereld is bij manier van spreken een van deze deeltjes – alle even betekenisloos – omdat alles afkomstig is van dezelfde betekenisloze gedachte.

De reden dat ik niet in vrede ben is omdat de wereld getuige is van het schijnbare feit dat ik gelijk heb. Gezien ik geloof dat ik in een wereld ben die buiten mij is, herinnert deze wereld mij aan de oorspronkelijke gedachte voor het ontstaan van de wereld -om nog maar niet te spreken van mijn individueel bestaan – dat ik de Hemel vernietigd heb en God heb gedood. Dit maakt mij bijzonder onrustig omdat ik geloof dat God terug zal komen en mij zal straffen voor wat ik gedaan heb. Dit concept wordt in de volgende twee lessen verder uitgewerkt.

Anderzijds vraagt Jezus jou, als student die zijn werkboeklessen doet, niet dat je de volle betekenis van zijn stellingname begrijpt. Dat begrip zal er komen door het bestuderen van de tekst, maar hij verzoekt je wel om te beginnen met het oefenen je waarnemingen niet langer serieus te nemen.

In de volgende alinea vraagt Jezus ons om zowel positieve als negatieve zaken in te sluiten:

(3:1-6) Zeg tegen jezelf, terwijl je rondkijkt:

Ik denk dat ik een beangstigende wereld zie, een gevaarlijke wereld, een vijandige wereld, een treurige wereld, een verdorven wereld, een krankzinnige wereld,

enzovoort, waarbij je elke beschrijvende term gebruikt die je maar te binnen schiet. Wanneer er termen in je opkomen die eerder positief dan negatief lijken, neem die dan op. Je zou bijvoorbeeld aan ‘een goede wereld’ of ‘een bevredigende wereld’ kunnen denken. Komen zulke termen bij je op, gebruik ze dan samen met de rest. Je zult nu waarschijnlijk nog niet begrijpen waarom deze ‘aardige’ bijvoeglijke naamwoorden in deze oefeningen thuishoren, maar vergeet niet dat een ‘goede wereld’ ook een ‘slechte’ impliceert en een ‘bevredigende wereld’ ook een ‘onbevredigende’ impliceert.

Wat hier inhoudelijk gezegd wordt maar niet gedetailleerd wordt besproken, is dat verschillen en tegenstellingen ons stevig vasthouden in de wereld van dualistisch denken. De tekst definieert de Hemel als ‘het gewaarzijn van een volmaakte Eenheid waar van dualiteit geen sprake is’. In de Hemel is er dus geen goed of geen slecht, er is enkel God. Dit leren herkennen is een belangrijk onderdeel van onze training.

(3:7-8) Alle termen die in je denkgeest opkomen zijn als onderwerp voor de oefeningen van vandaag geschikt. Hun ogenschijnlijke kwaliteit doet er niet toe.


Met andere woorden, het maakt niet uit of de termen belangrijk zijn of heilig; alles in de wereld is afkomstig van een illusoire gedachte en een illusie is een illusie en blijft een illusie.

(wordt vervolgd)